Het ,,Slachtoffer ”, de ,,Criticus” en de innerlijke relatie: Focussen met het gedeelte dat dood wil.?

vertaling: Erna de Bruijn

Barbara McGavin, The Focusing Connection, september 1994.

Ik herinner me dat ik voor het eerst dood wou toen ik zowat zes jaar was. En al hadden die pogingen geen kans van slagen – je adem inhouden of proberen jezelf te laten stikken met behulp van een kussen werkt niet erg, en het was misschien ook niet helemaal gemeend (goddank) – in die pogingen zat wel een soort weten dat ik niet hoefde te hopen op echte liefde of contact of begrip van mijn ouders. Er was een diep gevoel dat ik niet deugde en dat ik ook nooit zou deugen. En ik wou dood – dat leek de enige hoop op ontsnapping aan iets wat niet te verdragen was en altijd zo zou blijven. Om te overleven hield ik op met proberen mezelf te zijn, en ik ging me meer en meer gedragen zoals ze me wilden hebben. Ik hield me afzijdig, sloot mijn hart af, en mijn ware zelf hield ik steeds buiten bereik. In de loop van de volgende jaren had ik minder last van die hopeloze wanhoopsgevoelens. Ik vond afleiding door me in allerlei activiteiten te storten, en dat was op zich best leuk. Maar ik kan achteraf nagaan hoe ik er nooit helemaal bij was als ik paardreed of schilderde of zat te lezen of piano  speelde. Er was altijd een kloof tussen mijn ,,ware” zelf – het voelt als een fysiek afgesneden-zijn bij mijn navel – en het andere zelf dat wel plezier had in al deze dingen. Ik kon het risico niet nemen om me bloot te geven. Als ik me echt ergens met hart en ziel in had begeven, had ik het risico gelopen om er onderdoor te gaan. Als ik mijn enthousiasme voor iets zou laten blijken, dat ik echt om iets of iemand gaf, dan was ik kwetsbaar. En mijn vader was er een meester in om een idee of een gevoel of enig enthousiasme de grond in te boren, gewoon door zijn manier van kijken of een minachtende opmerking.  Mijn afweersysteem was effectief; als er echt niks was wat me wat kon schelen, dan kon hij me nooit raken met wat hij zei, en dan kon ik er niet aan onderdoorgaan. En mijn leven werd grauw.

Het heeft jaren geduurd totdat ik me realiseerde dat mijn zenuwinstorting op m’n vijftiende ergens op sloeg. Ik had de enige keus gemaakt die ik maken kon waarbij ik het leven kon houden. Ik kan nog de minachting voelen die m’n vader in die tijd voor me had. Er was iets mis met me. Ik deugde niet. Zelfs terwijl ik bij een kinderpsychiater in behandeling was (en dat was een aardige man, maar ik had niks aan hem. Nu ik dit opschrijf krijg ik tranen in m’n ogen, want ik realiseer me dat hij misschien de eerste mens was sinds jaren die me gewoon mezelf liet zijn, zonder enige druk om iets te zeggen of te verklaren, of te veranderen), was er toch die druk van m’n vader die wou dat ik in orde werd gemaakt, die wou dat ik anders werd, een stilzwijgend, kritisch, smalend, hatelijk steeds maar onder druk zetten.

Toen ik achttien was ging ik naar een andere psychiater. Ik had last van nachtmerries en slapeloosheid, ik had woede-uitbarstingen, waarbij ik meer dan eens mijn vader te lijf was gegaan; ik had hem graag vermoord. Ik weet nog hoe ontzettend boos ik was toen ik zei dat m’n moeder ongelukkig was en de psychiater als antwoord gaf: ,,Denk je niet dat je moeder gelukkig is en dat jij degene bent die ongelukkig is?” Ik kwam er jaren later achter dat mijn moeder een paar maanden voordien geprobeerd had zelfmoord te plegen. Ik voelde me zo helemaal niet gehoord; zelfs mijn realiteitszin werd ter discussie gesteld. Ik was zo bang dat ik gek aan het worden was en deze man maakte dat alleen maar erger. En mijn vader en moeder behandelden me alsof ik ziek was, alsof het allemaal aan mij lag. Het gevoel van rottigheid van binnen was zo sterk, en mijn gevoel dat ik het leven aankon was zo zwak. Ik liep vrijwel constant met zelfmoordgedachten rond.

Toen ik eenentwintig was, was ik ervan overtuigd dat ik nergens voor deugde en dat ik het nooit tot iets zou kunnen brengen. Ik was zwak, gek, tot niets in staat, lui; minachting was nog te goed voor mij. Een worm was nog meer waard. Ik werd ingeschreven voor een tuinbouwcursus op een plaatselijke vakschool. Om daar te komen moest ik elke morgen de hele stad door (twee bussen en de metro). Er was een brug over de spoorlijn waar we over moesten, en elke keer dat we daarover kwamen zag ik mezelf daar al van afspringen. Reizen met de metro werd steeds moeilijker. Ik stond doodsbang tegen de muur gedrukt. Ik had heel erg het gevoel dat ik, als ik ook maar een minuut niet op zou letten, mezelf onder de wielen van een trein zou terug vinden. Er was zo’n heftige strijd tussen het gedeelte dat dood wou en het gedeelte dat wou leven. En het gedeelte dat dood wou, werd sterker en sterker. (Op dat moment ervoer ik het eigenlijk niet op die manier. Het voelde gewoon alsof het alleen maar een kwestie van dagen was voordat ik zou springen.) Ik weet heel zeker dat ik er nu niet meer zou zijn als ik niet een briefje op het prikbord van de school had gelezen. Het was een aankondiging van de spreekuren van de raadsman, dinsdag, woensdag en donderdag-middag tussen twee en vier uur. Het was halfdrie op een dinsdagmiddag. Een kleine, donkere, glimlachende Joodse man met een baard kwam naar me toe toen ik naar Jan Shoicet vroeg, en daarmee begon mijn reis terug naar mezelf.

De veranderingen die door de therapie op gang kwamen, hielpen in die tijd echt wel, en de gedachten aan zelfmoord verdwenen naar de achtergrond; goede gevoelens van in-leven-zijn namen toe, maar het gevoel van in-wezen-o.k.-zijn was nog heel broos.

Na de geboorte van mijn dochter, terwijl de relatie met mijn man steeds dieper wegzakte in onze gemeenschappelijke psychologische rottigheid, leek zelfmoord me meer en meer de enige uitweg uit wat ik voelde als ondraaglijke pijn, als iets waar ik nooit meer uit zou kunnen komen. Ik voelde de kracht niet om het verder te verdragen. Daarom keek ik niet meer vooruit en ik leefde per dag en per uur. En ik sliep zoveel mogelijk. En toen dook er een klein boekje op. Ik las het en iets in mij bad dat het waar was wat daarin stond. En van alles binnen in me zei: ,,Hoop maar nergens op. Je hebt Primal Therapy gedaan, en Gestalt, Bio-energetica, Polairtherapie, Pulsen, Psychodrama, Psychosynthese, Assertiviteitstraining….en het heeft geen van alle echt geholpen. Al het moois dat ze beloofden bleek holle praat, of in elk geval iets wat bij anderen wel werkt maar niet bij jou. Bij jou is er zoveel mis, dat wordt nooit wat met jou. Dus verwacht hier nou ook maar niks van.” Dus je kunt je voorstellen hoe opgelucht ik was toen er iets vanbinnen veranderde, echt veranderde voor de eerste keer, toen ik focuste, en ik merkte dat ik me lichter voelde, en er zat echt beweging in, en ik voelde me meer mezelf. En het voelde echt, van het begin tot het eind – het gebeurde mij ook! Focussen was geen bundel valse hoop en lege beloftes. Het was echt, het was het helemaal. En hier, gewoon hier vanbinnen, bijna meteen, was er dit gevoel van een ik dat o.k. was, niet mijn problemen of mijn rottigheid. Iets waar ik het in de volgende jaren moeilijk mee had was dat er nog periodes waren, zelfs heel onlangs, waarin dat gedeelte van mij dat dood wou nog heel sterk was – waarin ik zowat hele-maal wegzakte in een gevoel dat ik nergens toe in staat was en dat ik daardoor geen kans zag om het een of andere probleem in mijn leven op te lossen. Ik vroeg me dan af: zit ik echt helemaal fout? Ligt het aan het focusproces? Ligt het aan de manier waarop ik het doe?

Voor anderen is het misschien zonder meer duidelijk dat mijn gevoelens van dood-willen direct samenhangen met innerlijk onder vuur liggen, maar het heeft mij jaren gekost voordat ik daar achter was. Het was mij heel lang niet duidelijk hoe ik mijn criticus kon herkennen, ook al had ik allerlei artikelen erover gelezen. Ik hoorde niet echt woorden, mijn criticus sprak niet tegen me. Na jarenlang focussen ben ik de signalen gaan herkennen van onder-vuur-liggen. Het lijkt meer op het volgen van het spoor van de aanvaller. Sommige signalen zijn: als ik me echt rottig voel, middenin m’n lijf, zonder duidelijke aanleiding; als ik een gevoel krijg dat ik mijn gevoelens moet wegstoppen of me anders moet gedragen; als ik me schaam. Deze eerste drie zijn de duidelijkste en betrouwbaarste signalen voor me; ik weet dan zeker dat ik onder vuur lig. Verder: als ik moeite heb om genoeg energie te verzamelen om de gewone dingen te doen die ik te doen heb; als ik voel dat ik me van de mensen terug wil trekken; als ik veel kritiek heb op anderen; als ik vind dat ik mijn dochter niet genoeg aandacht geef; als ik vind dat ik niet genoeg doe, als ik vind dat ik de mensen van het Britse Focusnetwerk in de steek laat omdat ik alweer te laat ben met de nieuwsbrief. Al die dingen zijn signalen die me nu laten nagaan wat er onder zit.

Het was altijd al duidelijk dat het niet helpt om je te vereenzelvigen met de criticus of met de gevoelens die de criticus met zich mee brengt, maar van opzij-zetten werd het zelfs nog erger. Daardoor bleef ik in het verleden vastzitten, waarbij de oude patronen zich steeds maar herhaalden, soms met bijna-fatale afloop. Als ik ze opzij zet zonder dat ze echt doorvoeld en doorgewerkt zijn, dan kruipen ze gewoon terug en duiken later weer op. Jarenlang had ik er geen zicht op wat ik moest doen om uit deze impasse te komen. Ik probeerde het met het drie-stappen-proces met de criticus van Ann, ik probeerde het met de suggesties van Gene, ik probeerde na te gaan wat de criticus voor mij probeerde te doen, ik probeerde een stapje terug te doen en nieuwe levenskracht te voelen. Maar met geen van alle lukte het echt.

Het stuk dat nu volgt is het allerbelangrijkste deel van dit artikel. Als je je geïdentificeerd voelt met de criticus of met de gevoelens die horen bij onder-vuur-liggen, dan is het verschrikkelijk moeilijk om niet te vervallen in ofwel te veel afstand ervan nemen (dissociëren) ofwel ermee samenvallen (identificeren).Wat helpt te voorkomen dat ik wegzak in wat ik ervaar of dat ik er hard van wegloop is, net als bij alle andere dingen die opkomen: een relatie ermee aangaan. Als ik een relatie kan opbouwen, kan ik erbij blijven en kan ik het regelrecht in mijn lijf voelen zonder dat ik ermee samenval. Dit is me heel duidelijk geworden: die delen van mezelf die me bekritiseren en aanvallen evenals die delen die onder deze aanval te lijden hebben, zullen nooit de kans krijgen om beter te worden, tenzij ze aandacht krijgen op dezelfde manier als alles wat er verder opkomt, met eenzelfde relatie van erbij zijn. Die delen die mishandeld zijn, gekwetst, geschonden, verworpen, misverstaan, bekritiseerd, die dood willen evenals die delen die belast zijn geraakt met de angsten, de niet-geleefde, niet-genezen delen van mijn ouders en de wereld om me heen en die mij beschimpen, zullen me blijven dwarszitten; daarbij ondermijnen ze mijn bestaan en ook mijn o.k.-gevoel, totdat ik regelrecht in mijn lijf naga hoe dat alles in z’n geheel daar voelt. Ik moet de plek voelen die onder vuur heeft gelegen, gewoon hoe het voor dat deel van mij is, en ik moet de plek voelen die de aanval pleegt, gewoon hoe het voor dat deel is. Ze moeten gehoord worden, gevoeld, ze moeten de kans krijgen om te zeggen hoe beroerd het is, en wel precies hóé beroerd het wel voor ze is. Dat is wat ze van me willen. Dan komt er echt beweging in. En echt verdriet en echte woede, en echte spijt en droefenis, en een heleboel meer. Het is absoluut noodzakelijk dat mijn relatie ermee echt is, dat ik niet doe alsof ik me liefderijk voel terwijl een deel van mij vijandig is. Als ik aan mezelf vraag: ,,Hoe vriendelijk voel ik me t.a.v. datgene wat er in me is opgekomen?” dan kan ik alle complexe en ambivalente gevoelens die er zijn opgekomen waarnemen, en dan kan er ruimte zijn voor allemaal. Ik heb gemerkt dat de vraag: ,,Voel ik me vriendelijk?” in de richting gaat dat ik me vriendelijk zou moeten voelen. En dat gebeurt minder snel als ik het op de eerste manier zeg

Ik heb wat tegen het woord ,Overlevende’. Vanbinnen willen ze net zo min ,Overlevende’ als ,Slachtoffer’ genoemd worden, ook al ben ik wel degelijk mishandeld en heb ik die ervaringen overleefd. Als ik mezelf een ,Overlevende’ noem, dan voelt dat of ik weer in het dwangbuis van het verleden ga zitten, waarbij ik me identificeer met mijn ervaringen als slachtoffer in plaats van erbij te zijn. Vanbinnen hebben ze ook wat tegen die hoofdletter van Slachtoffer en Overlevende. Als je ze zo gaat noemen, dan verharden ze tot statische onveranderbare objecten en dan voel ik ze niet meer regelrecht.

Wat ik wel kan zeggen, duidelijk en krachtig, is: ,,Ik heb het overleefd. Ik ben me bewust van de kracht en de moed die ik in mezelf moest vinden om in leven te blijven. Ik ben me ervan bewust hoe zwaar het viel om voor het leven te kiezen. Ik ben me ervan bewust hoe laf het soms voelde om geen zelfmoord te plegen. Ik ben me ervan bewust hoeveel pijn en eenzaamheid ik heb verdragen. Ik kan dat deel van mezelf werkelijk voelen, en ik kan het laten weten dat ik kan voelen hoe verschrikkelijk het was. Ik kan voelen hoe erg dat deel dood wou, telkens en telkens weer.” En ik zeg tegen dat deel: ,,Het is moeilijk om je dit te zeggen, omdat er ook een deel van mij is dat zou willen dat jij je anders ging voelen, maar ik beloof je dat je precies zo kan blijven als je bent, zolang als dat voor jou nodig is. Ik zal je niet pressen om anders te worden, of je anders te gaan voelen of op een of ander manier anders te zijn. Ik zal mijn best doen om een plek te maken waar je kunt veranderen als je daar aan toe bent, op de manier die jij wilt, en om datgene te horen waarvan jij wilt dat ik het hoor en je te steunen op de manier die jij nodig hebt.” Als ik aan een deel van mij zoiets beloof, dan is het makkelijker om die plek ook werkelijk tegen verdere aanvallen te verdedigen. En het spreekt vanzelf dat die delen van mij die vijandig voelen ook gehoord en verdedigd moeten worden – die hoeven net zo min anders te gaan voelen.

Het heeft me jaren van focussen gekost (ik ben er in ’83 mee begonnen) voordat ik me echt stevig voelde staan in het ervaren dat ik iemand ben die o.k. is. Toen ik leerde ‘ruimte maken’ (stap 1 van het focusproces) heb ik ermee geworsteld om ergens afstand van te nemen; ik heb daaraan geleerd respect te hebben voor de behoefte van mijn lijf om ergens meteen bij te blijven. Ik heb geleerd om vriendelijk en meelevend om te gaan met wat er komt, om te horen dat het bang is dat ik het in de steek zal laten of het recht zou willen zetten of het anders laten zijn of het ontkennen. Ik heb geleerd dat iets zich meldt als pijn als ik probeer het te negeren. Ik heb geleerd dat als ik het kan laten weten dat ik het hoor en dat ik het goed vind dat het er is en dat ik wil horen wat het me zo graag wil vertellen – dat het dan ontspant en dat we samen kunnen zijn zo lang als het dat nodig heeft. Als ik er tegen kan zeggen dat het de rest van mijn leven gewoon zo kan blijven zoals het is als het dat nodig heeft (en natuurlijk moet ik dat dan wel menen) dan kan het me vertrouwen en het kan voor de dag komen en me laten weten wat het aan mij wil laten horen. En als ik echt gewoonweg hoor wat het mij wil laten horen, dan verandert het en komt er beweging in en dan ben ik niet langer dezelfde.

Het heeft me een kleine twintig jaar gekost om onderscheid te maken tussen mij en het deel dat dood wil en het deel dat me dood wil maken. Ik wil ze nu niet meer ontkennen; dat is werkelijk belangrijk. Ik wil net zo min met ze samenvallen. Tot nu toe heb ik nooit openlijk kunnen praten over mijn gevoelens van dood-willen. Er zijn maar heel weinig mensen die ooit iets over deze gevoelens hebben geweten. Al kon ik begrijpen dat andere mensen zelfmoord wilden plegen en al had ik nooit kritiek op ze, ik had zelf het gevoel dat de mensen zouden denken dat ik zwak en ziek en gek was en dat ze me om zulke gevoelens zouden minachten (zoals mijn ouders deden). De mensen zouden meelij met me hebben en op me neerkijken. Of, erger nog, ze zouden me gaan mijden. Ze zouden me op de een of andere manier met andere ogen bekijken en me anders behandelen als ze dit over me wisten. En ik kan merken dat het voor een bepaald deel van mij nog steeds zo is. Ik kan nog steeds voelen hoe die angst m’n maag samenknijpt, ik wil echt niet dat mensen meelij met me hebben, of dat ze me beschouwen als iemand die psychisch kwetsbaar of beschadigd is. Dat ben ik niet. Ik ben in werkelijkheid nu zo sterk dat ik bij deze delen aanwezig kan zijn en van ze kan houden zoals ze zijn, zolang als ze dat nodig hebben.

Het schrijven hiervan heeft me geholpen om helder te krijgen waar ik ben op deze tocht en om een aantal belangrijke stappen te zetten op deze weg. Een van de belangrijkste is om met dit alles voor de dag te komen en  toch van mezelf te blijven houden. Misschien is het nog belangrijker om mezelf te ervaren als iemand die in wezen sterk en heel is. Misschien zal ik zelfs merken dat andere mensen mij nog altijd zien als sterk en flink en in wezen o.k. en dat ze ook van me houden. Terwijl ik dit schrijf zie ik de gezichten van mijn dierbare vrienden over de hele wereld, en ik voel jullie liefde en ik weet dat jullie van me houden.

Barbara McGavin is focustrainer en opleider van trainers. Haar adres is 46 Chilton Road, Camden Southdown, Bath BA1 6DR bathfocusing@btinternet.com